Religieuze missies namen actief deel aan de kolonisering van Centraal-Afrika. Een nieuwe inventaris verbetert de toegang tot de archieven van de koloniale administratie die verantwoordelijk was voor het toezicht op de vestiging en de werking van deze missies in Congo, Ruanda en Burundi.
De missionaire aanwezigheid in Centraal-Afrika gaat terug tot vóór het koloniale project van Leopold II, die vervolgens trachtte zowel katholieke als protestantse gemeenschappen onder controle te krijgen. Door het toekennen van gronden en het verlenen van militaire bescherming of logistieke steun wist de vorst een groeiend aantal mannelijke en vrouwelijke congregaties aan te trekken naar Congolese bodem. De kersteningsactiviteit van de religieuze missies kreeg uiteenlopende vormen: missieposten, stations, dispensaria, scholen, internaten, boerderijkapelletjes enz. Net zoals het regime dat door Leopold II werd ingevoerd in Congo en waarop de congregaties zich inspireerden, werden hun methodes heftig bekritiseerd in het Belgisch parlement en in de pers.
Na de overname van Congo door België vertrouwde het Belgisch koloniaal bestuur de organisatie van het onderwijs toe aan de nationale katholieke missies. Tot de jaren 1950 bleven ze daarover het monopolie behouden. De administratie kende hen de nodige gronden toe en in sommige gevallen kregen ze ook kinderen toegewezen (wezen, ontheemde kinderen en/of metissenkinderen). In de basisscholen van de missies leerden de kinderen lezen en schrijven. Ze kregen er ook catechese en leerden er de elementaire vaardigheden die hen moesten vormen tot volgzame en deugdzame arbeidskrachten ten dienste van het koloniale project: arbeiders, soldaten van de Openbare Weermacht of hulpkrachten van de koloniale administratie.
De archieven
De overbrenging van het archief van het voormalig koloniaal bestuur (het zogeheten Afrika-archief) van de FOD Buitenlandse Zaken naar het Algemeen Rijksarchief 2 - Depot J. Cuvelier gaat onder andere gepaard met een doorgedreven inventarisering. Een van de bestanden die het meest door onderzoekers wordt opgevraagd, is een geheel van 12 strekkende meter dossiers die tussen 1885 en 1940 in Brussel werden gevormd door de diensten van het ministerie van Koloniën, bevoegd voor de omkadering van de religieuze missies. Deze dossiers zijn nu ontsloten met een gedetailleerde inventaris.
De dossiers getuigen van een verregaande centralisatie: vanuit Brussel werd beslist over de toelating van nieuwe vestigingen, de toewijzing van gronden en subsidies, het toezicht op “lastige” individuen, de behandeling van klachten en verzoeken, de analyse van jaarverslagen, de telling en planning, enzovoort.
Deze archieven werpen licht op de relaties tussen de koloniale staat en de missies, bekeken door de bril van de ambtenaren van het “moederland”. Hoewel ze door en voor de kolonisator werden opgesteld, bieden ze ook een inkijk in het bestaan van enkele Afrikaanse actoren: catechisten, “inheemse arbeiders” of kinderen die door de missies werden opgevangen (“gerekruteerd”), onder meer via de figuur van het “weggelopen” of “gedeserteerde” kind.
De archieven tonen hoe de religieuze missies de bevolking begeleidden en de samenleving trachtten te structureren, onder meer door arbeidsplicht en beroepsonderwijs. Ze nodigen uit tot reflectie over de manier waarop het gekoloniseerde grondgebied werd benaderd en ingericht. Het merendeel van de dossiers in dit archiefbestand gaat over specifieke missies of scholen, aangezien de Brusselse dienst die verantwoordelijk was voor het toezicht op de missies niet bevoegd was om de relatie tussen Kerk en koloniale Staat te definiëren.
De inventaris
De inventaris is gratis online beschikbaar via onderstaande links.
VAN EECKENRODE Marie, Inventaire des archives du Ministère des Colonies et successeurs en droit : Administration métropolitaine : Archives relatives aux missions religieuses (1885-1940), reeks Inventarissen Algemeen Rijksarchief 2 - depot Joseph Cuvelier nr. 81, publicatie nr. 6586, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2025.
Leestips







